Tag Archives: net kunst

Net kunst. Musea ontdekken Internetcultuur

Net kunst
Musea ontdekken Internetcultuur

Door Ineke Schwartz

Dat het voor kunstinstituten praktisch is om een website te hebben, is inmiddels wel bewezen. Honderden, waaronder veel Nederlandse, hebben een presentatie op het Wold Wide Web. Reuze handig immers, dat net, als medium voor informatieverschaffing en publiciteit. Je kunt er je tentoonstellingsprogramma mee presenteren en bezoekers op de hoogte houden van het laatste nieuws. Je kunt een goedlopende winkelnering opzetten, zoals het Museum of Modern Art in New York, en als je wilt zelfs je hele collectie in digitale vorm online brengen. Dat laatste doet het museum voor hedendaagse kunst van San Francisco (SFMoMA); de helft van de verzameling is al gedigitaliseerd. Over openbaar kunstbezit gesproken.
Maar er kan veel meer nog dan plaatjes van museumobjecten en informatie in digitale vorm presenteren. Een website kan een deel van een kunstinstelling worden met een eigen collectie en activiteiten: een afdeling netkunst, naast de reguliere afdelingen design en schilder- en beeldhouwkunst. Ben je een instituut voor hedendaagse kunst, dan kun je zelfs niet meer om die mogelijkheid heen, vindt een toenemend aantal tentoonstellingsmakers. Je moet immers met je tijd mee. Of nog liever: voorop lopen bij de nieuwste ontwikkelingen.
Steeds meer conservatoren, curatoren en zelfs museumdirecteuren hebben het gevoel dat er op het net van alles gebeurt wat ook voor hen van belang is. Iets dat ze niet mogen missen en waar ze bijtijds op moeten springen: ‘Voor het commercieel wordt en er wellicht eenvoudiger, minder interessante kunstvormen gaan ontstaan’, aldus conservator Thom Semper van het SFMOMA.

Nu is er binnen de digitale netwerken inderdaad een heleboel gaande dat in aanmerking komt voor het stempel ‘kunst’ of ‘netcultuur’. Het afgelopen decennium is via de telefoonkabels een internationaal netwerk gegroeid van – al dan niet volledig digitale – onafhankelijke ‘werkplaatsen’ en een aantal instituties, zoals V2 in Rotterdam en Ljudmila in Ljubljana, waar kunstenaars, theoretici en schrijvers samenwerken. Het zijn de kunstenaarsinitiatieven van het net, deze broedplaatsen van nieuwe ontwikkelingen. Het werk dat ontstaat is behalve op het Internet te zien op mediakunstfestivals.
Toch kennen de meeste kunstliefhebbers namen als jodi, Vuc Cosíc, Jordan Crandall, Michaël Samyn, het ascii art ensemble en Heath Bunting niet. Dat komt doordat dit gebeuren tot voor kort vooral een interne aangelegenheid was. Hoe grenzeloos het Internet ook is, netcultuur was vooral bekend in eigen kring en werd genoten en begrepen door ingewijden. Maar daar komt nu verandering in.

Een belangrijke rol bij die ontwikkeling speelde de laatste documenta in 1997. De website van documenta X deed nadrukkelijk haar best om behalve een informatie- en documentatiemedium een zelfstandig deel van de manifestatie te zijn met eigen webkunstprojecten. Zo maakten veel documentabezoekers kennis met het fenomeen netkunst. Weliswaar klonk een hoop onbegrip en kritiek, maar intussen was het toch maar een feit dat een van de belangrijkste manifestaties van hedendaagse kunst ter wereld een belangrijke plek had ingeruimd voor ontwikkelingen op het Internet – een gegeven dat anderen aan het denken zette.

Diezelfde zomer van 1997 had het SFMOMA als eerste museum ter wereld net een begin gemaakt met een collectie netkunst. Aanleiding was de schenking van een versie van het äda’web, een van de landmarks van het tijdperk van de digitale kunst. Deze, wegens gebrek aan steun en middelen inmiddels niet meer actieve, site was jarenlang een experimentele online werkplaats voor zowel kunstenaars-met-een-gevestigde-reputatie als Jenny Holzer, die wel eens wilden uitproberen wat dat interactieve medium voor hun werk kon betekenen, als voor echte net-adepten zoals jodi en Samyn, die pas nu worden ontdekt door het officiele kunstcircuit.
Holzer gebruikte het äda’web om haar ‘truisms’ (onliners, die ze ook op t-shirs drukt en op lichtkranten in musea voorbij laat glijden) interactief te maken. Op de website verschijnt een hele rij truisms:
‘Timidity is laugheable’, ‘Torture is barbaric’ of ‘Your oldest fears are the worst ones’. Onderaan een knopje ‘change beliefs’, dat zoveel betekent als ‘verander wat je gelooft’. ‘Kies een truism en verbeter of verplaats die, daagt Holzer haar kijkers uit. ‘De jouwe wordt toegevoegd aan een nieuwe lijst’.
Dit net-kunstwerk ligt in het verlengde van de werken die ze voor musea maakt. De bijdragen van jodi (het Belgisch-Nederlandse webduo Joan Heemskerk en Dirk Paesmans) daarentegen hebben niets te maken met museale installaties zoals we die tot nog toe kennen. Zodra je in het adaweb de optie ‘jodi’ aanklikt, bestormt een speciaal ontwikkelde programmeertaal je beeldscherm. Kleuren, patronen en codes verschijnen. Het lijkt alsof je computer in de war is; hij reageert in ieder geval niet meer zoals je dat gewend was.

‘Echte Internetkunst’, definieert mediatheoreticus Geert Lovink, die op de laatste documenta op verzoek van artistiek directeur Catharine David een medialab inrichtte, ‘probeert de werkwijze van software en computernetwerken zichtbaar te maken – en onderuit te halen. De kunst is om die onzichtbare abstracties visueel te maken. Maar vraag me niet wat goede en slechte netkunst is. Daar doe ik geen uitspraken over. Dat moeten anderen maar beslissen.’

‘Veel kunstenaars gebruiken het net alleen als documentatie’, zegt Walter van der Cruijsen, zelf netkunstenaar en lid van de adviesraad die voor het Zentrum für Kunst und Medientechnolgie (ZKM) in Karlsruhe die beslist over de aankopen van Internetkunst. ‘Weinig kunstenaars kunnen spelen met de mogelijkheden van de digitale netwerken en die manipuleren. Ik ben vooral geinteresseerd in die eerste generatie eigenwijze netkunstenaars die binnen de netwerken actief zijn. Die zijn ermee opgegroeid en kennen ze van binnen en van buiten. Sommigen komen uit de hackers-scene. Vaak zijn ze ook politiek actief, door zich bijvoorbeeld bezig te houden met zaken als cryptografie (het coderen van gegevens om de privacy van de zender te garanderen) of door de werkwijze van software en computernetwerken zichtbaar te maken – en onderuit te halen. De kunst is om die onzichtbare abstracties visueel te maken. Door jouw computerscherm te manipuleren, maken ze duidelijk hoezeer de sofwareindustrie jou als gebruiker manipuleren.’
Hij bedoelt kunstenaars als jodi en Vuc Cosíc uit Ljubljana van het ascii art ensemble, dat films en plaatjes vertaalt in ascii(tekst-)tekens. ‘Zij doorbreken de conventies binnen het Internet om alsmaar mooiere, glossier en daardoor moeilijker te downloaden websites te maken’, zegt van der Cruijsen. ‘Deze ascii-plaatjes en films kan iedereen laden. Jodi duwt al je zekerheden over de computer omver en laat zien dat het schijnzekerheden zijn. Het duo maakt zichtbaar dat verbindingen er wel eens niet zijn en dat Big Brother via de netwerken meekijkt. Dat soort dingen weet je wel, maar het is iets heel anders wanneer je het ook echt ervaart.’

Nu de Internetkunst geinstitutionaliseerd raakt, moet juist ook het werk van deze pioniers een plek krijgen in de collecties, vindt Van der Cruijsen. ‘Gelukkig wordt deze groep steeds meer herkend. De kunstenaars krijgen nu tentoonstellingen, prijzen en gastverblijven aangeboden.’ Hij doet in ieder geval zijn best in het ZKM. Het tij is gunstig nu Peter Weibel, zelf mediakunstenaar, per 1 januari als nieuwe directeur is aangetreden. Weibel kent de Internetscene van binnenuit. Bovendien wil hij het komend jaar een inhaalslag maken met een speciale online afdeling van het museum. Het ZKM, nota bene gespecialiseerd in mediakunst, deed tot op heden amper iets met het Internet.

Anderen zijn al druk bezig met online afdelingen. Zowel de Guggenheim Musea als het New Yorkse Whitney Museum kondigden het afgelopen jaar grootse plannen voor virtuele musea aan. Voor een miljoen dollar krijgen de bestaande Guggenheims een digitaal filiaal met een eigen collectie, eigen activiteiten en een educatief programma. Om vast een voorschot te nemen op de toekomst, lanceerde het museum in juni vorig jaar met veel bombarie het webproject ‘Brandon’ van Shu Lea Cheang, een manipuleerbare beeldenshow met een presentatie op het Internet en twee ‘materiele’ museumversies, één in het Guggenheim New York en één in de Amsterdamse Waag.
Daarna bleef het overigens vooral stil; de oplevering van het digitale Guggenheim is al tweemaal uitgesteld. Daardoor is momenteel een ander museum in beeld als het meest vooruitstrevende op dit gebied. In het Walker Art Center in Minneapolis, dat minstens zulke ambitieuze plannen aankondigde, loopt nu een project dat een online discussie over netkunst en de rol van musea koppelt aan een serie tentoonstellingen die om de drie weken veranderen.

Belangrijk aan die discussie is dat hij de problemen aan de orde stelt waar alle kunstinstellingen die iets met online kunst willen, mee te maken krijgen. Want hoe het allemaal moet? Bepalen wat netkunst is, is al moeilijk, laat staan wat ‘goede’ netkunst is. Een kunsthistorisch kader ontbreekt, de geschiedenis is piepjong. En dan zijn er nog allerlei financiële en technische vraagstukken, die volkomen anders liggen dan bij kunstobjecten.
Zolang conservatoren gewoon hun eigen smaak volgen, zoals in het SFMOMA het geval is, of aan kunstenaars nieuwe opdrachten verstrekt, valt het allemaal nog wel mee. Maar wanneer je een historisch overzicht wilt geven, zoals het ZKM, en dat ook nog toegankelijk wilt maken via het Internet, dan wordt het een stuk lastiger. Dan moeten historisch verantwoorde keuzes worden gemaakt, prijzen worden vastgesteld en moet de bijbehorende technologie worden georganiseerd. ‘Oude’ werken draaien vaak op technologie die inmiddels niet meer gangbaar is. En hoe bepaal je de prijs van een site die iedereen gewoon zelf kan bekijken en zelfs downloaden via het Internet?

Lastige vragen, maar nu ook weer geen totaal nieuwe, vindt Van der Cruijsen. Hij vergelijkt het met de verwarring rond de financiering en conservering van video- en performancekunst. De tapes die de legendarische videokunstenaar Nam June Paik op televisie vertoonde, had indertijd ook iedereen met een recorder kunnen opnemen. Toch kwam het goed met de prijzen. Ook bij performancekunst werd op den duur een en ander gevonden dat verkocht kon worden: videobanden met registraties en parafernalia. Van netkunstenaars zou je een niet-exclusieve licensie kunnen verkopen. Van een Intenetsite kan een mirror, een volledig werkende kopie, worden gemaakt. Als de site zich doorontwikkelt, is die mirror exclusief. De ada’web-sites die het SFMOMA, en later ook het Walker Art Center, kregen, zijn mirrors. Wie weet hoeveel die waard worden, als de markt voor netkunst eenmaal echt op gang komt.

Maar daarmee is de kous nog niet af. Prachtig, al die plannen, maar een virtueel museum moet liefst wel meer zijn dan een plek op het Internet waar je een collectie kunt bekijken en een woordje kunt meetypen in een Internetdiscussie, vindt Van der Cruijsen. ‘Een bruisende, sociale en levende plek zijn vol live-gebeurtenissen, die optimaal gebruik maakt van de mogelijkheden, als het aan hem ligt. Zoals de ‘Salon digital’, die hij voor het mediamuseum van het ZKM ontwikkelt. Dit labyrint is ‘als een levend organisme’: het registreert hoeveel mensen er binnenkomen en verandert naarmate er meer bezoekers zijn. Iedereen heeft zijn eigen, unieke perspectief, kan ruimtes toevoegen, dingen veranderen en communiceren met anderen. Elke nieuwe ruimte krijgt namelijk een eigen, open communicatiekanaal (IRC).
Om je dat te kunnen voorstellen, is nu nog veel fantasie nodig. De huidige Salon is een langzaam lopend systeem van hoekige vormen, dat uiterlijk wel wat wegheeft van een oud computerspellen. ‘Het ziet er nog niet uit’, geeft van der Cruijsen toe, ‘maar het gaat erom wat er kan. De meesten in het ZKM vonden het lange tijd ook maar niks, die rare hacker-kunstenaar uit Amsterdam die in een hoekje aan dat lelijke ding zat te knutselen. Maar Weibel ziet de mogelijkheden wel. Dit is een model. Met een flinke schep geld extra en een goede ontwerper kan het er over een paar maanden totaal anders uit.

Links:

Äda ‘web: http://adaweb.walkerart.org/
Art.netweb: http://www.artnetweb.com/
Dia Center for the Arts: http://www.diacenter.org/
Salon Digital ZKM: http://salon-digital.zkm.de/
Guggenheim Virtual Museum: http://www.guggenheim.org/
SF MoMA: http://www.sfmoma.org/\rWalker Art Center: http://www.walkerart.org/

(volkskrant, 1999)